Alweer enkele jaren geleden werd ik gebeld door een historica uit 020. Ze moest in opdracht van de historische vereniging Roterodamum (ik was lid) een korte biografie over NSB-burgemeester Müller schrijven voor het Rotterdamse Jaarboekje.  In het archief vond de geschiedschrijfster al een biografie van mijn hand (scriptie Nutsacademie) en ook mijn boekje (uittreksel doctoraal-scriptie) waarin Müller een belangrijke rol speelt. Ze wilde mij enkele vragen stellen en mijn bronnen weten c.q. inzien.

Ik dacht even na en zei toen: “De belangrijkste vraag is natuurlijk waarom u die opdracht hebt gekregen en niet ik”, want zowel Van der Laar als de archivaris – beiden in de redactie – kenden mijn onderzoeken.

Na enige stilte – ze moest mijn vraag duidelijk verwerken – vroeg ze me toch om medewerking. Eerlijk gezegd aarzelde ik. Het voelde als of iemand voor een voetbalwedstrijd te horen krijgt niet te worden opgesteld, maar dat zijn voetbalschoenen te leen worden gevraagd voor zijn plaatsvervanger.

Wat betreft het geven van die opdracht aan een Amsterdamse historica en niet aan een lid van de historische vereniging zelf, had ik natuurlijk mijn (politieke) vermoedens. Ook de archivaris heeft een band met een andere steeds kleiner wordende partij.   Ik vind dat Van der Laar had moeten ingrijpen toen besproken werd wie die biografie zou gaan schrijven.

Toen wij bij de verkiezing in 2006 van Wouter Bos verloren (alhoewel weer 14 zetels) meende Van der Laar buiten zijn wetenschappelijke discipline te moeten treden door te stellen dat het college met Leefbaar Rotterdam helemaal niets gedaan c.q. bereikt had. Een half jaar later verscheen het lovende boek “Regime verandering in Rotterdam” van bestuurskundige prof. Pieter Tops (Tilburg) en werd een proefschrift over de “Leefbaar Rotterdam periode” geschreven, waarin het bestuur als voorbeeld voor andere gemeentes werd gesteld. Een goede bekende belde me ooit enthousiast op: hij kreeg tijdens colleges bestuurskunde op Nijenrode hetzelfde te horen. Van der Laar – nogmaals geen bestuurskundige – was negatief (waarom?)

Toen het huis van Pim Fortuyn zou worden verkocht was er sprake van aankoop door de gemeente. Van der Laar ging met toenmalig wethouder Grashoff (GL) door de woning en merkte, volgens een andere aanwezige, en passend op dat Pim een “nepprofessor” was geweest. Waarom dan nog onderzoek naar zijn woning doen?

Tijdens de promotie van een goede kennis op de EU over het charisma van Fortuyn meende Van der Laar als meest representatieve vertegenwoordiger van het Fortuynisme in onze stad de zeteldief wijlen Harry Maronier ten tonele te moeten voeren, daarbij een afzichtelijk schilderij tonend: echt representatief voor de aanhang van Pim in onze stad dus.

In het proefschrift “Proeftuin Rotterdam” van een promovenda van Van der Laar staan aperte onjuistheden over de periode Leefbaar Rotterdam. Logisch, ze schrijft over ons zonder ook maar met iemand te hebben gesproken; voor haar promotor klaarblijkelijk geen bezwaar.

Van der Laar is de man die politiek bedrijft zonder de schijn van wetenschappelijke objectiviteit los te willen laten.

Nu blijkt, dat hij mijn weigering mee te werken aan het Rotterdams slavenboek heeft doorgebriefd aan de NRC, een krant die nog nooit ook maar één positieve zin over Leefbaar Rotterdam heeft geschreven, wordt mijn wantrouwen voor 100% bevestigd.