Ooit ben ik, als net geslaagd onderwijzer, op bezoek geweest in de DDR; het arbeidersparadijs dat in het Oosten van Duitsland gevestigd was. Na een paar dagen werden we geïnterviewd door twee journalisten van Neues Deutschland, toen het meest gezaghebbende blad in die communistische heilstaat.
Een paar dagen later lazen we het resultaat en waren verbijsterd. Het bleek dat wij vooral gekomen waren om te leren van hun geweldige onderwijssysteem en dat we heel graag ongeveer hetzelfde systeem in eigen land wilden introduceren. Wij waren opgeleid om kinderen te kneden tot willige medewerkers in onze imperialistische en kapitalistische samenleving, maar ervaarden nu hoe het ook kon: in vrijheid vechten tegen de klassenonderdrukkers. Het was duidelijk dat de journalisten aan een rode leiband liepen.
Toen ik de oud-voorzitter van de VARA tegen Fortuyn hoorde zeggen, dat hij hem een “minderwaardig” mens vond, was ik woest; ook omdat ik het boek van Pim gelezen had en Marcel van Dam (de oud-voorzitter) duidelijk niet. De volgende dag verscheen in mijn toenmalige krant een beschrijving van het huis van Pim aan de Randweg: “Daar kunt u de ruiten ingooien” stond er nog net niet bij. Uiteraard gaf de journalist die het schreef Van Dam volkomen gelijk: mijn abonnement opgezegd.
Ik heb de daaropvolgende hetze tegen Fortuyn met verbazing en groeiende verontwaardiging gevolgd. Geen inhoudelijke discussie maar het poneren van enkele stellingen, die voortdurend herhaald werden. Daarbij het in linkse kringen zo vertrouwde uitschelden en godwinnen. Tuig, triefel, rat Fortuyn, krijg Aids, Hitler, Mussolini en uiteraard werden de woorden islamofobie en discrimineren uit de mottenballen gehaald. Niet één van die criticasters nam de moeite om de boeken van Pim te lezen.
We kennen de verschrikkelijke climax waar die hetze toe geleid heeft. Een schoft, die ook de boeken van Pim niet gelezen had, maar geleid werd door de berichtgeving in de pers, vond dat hij het land moest redden door onze Pim te vermoorden. Wij vergeten het nooit. Ook de oorzaak van de haat bij zijn moordenaar niet.
Afgelopen week had Geert Wilders het over “tuig van de richel” toen hij over een groot deel van de pers sprak. Hij had wat mij betreft ook kunnen wijzen naar de DDR en ze “dociele trendvolgers” mogen noemen. Journalisten zijn afhankelijk van opdrachten, die door redacties en directies verstrekt worden. Die posities zijn in ons land voor het overgrote deel in handen van linkse journalisten, die D66 al als rechts beschouwen. Veel “onafhankelijke” journalisten willen graag dat de kachel blijft branden, dat ze opdrachten blijven krijgen en heel misschien zelfs de “heiligenstatus” bereiken die Toine Huys en Umberto Tan hebben bereikt: keihard falen, maar daar niet op afgerekend worden. Voor hen geldt het eeuwenoude gezegde: “wiens brood men eet, wiens woord men spreekt”
De directies en redacties varen wel bij hun posities, onderling is er weinig kritiek en concurrentie; zoals binnen een kartel betaamd. Ze geven elkaar vaak meer dan een ton salaris en laten merken, dat naar hun pijpen dansen lucratief is. Er komen voortdurend plekjes vrij en ben je lekker dociel geweest als “kritisch” journalist? Wie weet is er voor jou ook wel zo’n plekje en kan je deel gaan uitmaken van de media-elite.
Naast het belonen voor dociel overnemen van linkse stadpunten staat ook het tegenovergestelde. Soms moet je als elite laten zien, dat je ondermijnen van je gezag niet duldt, dan je een machtsmiddel hebt dat – indien nodig – ook meedogenloos gebruikt wordt. Dat is de reden waarom Fidan Ekiz en Renze Klamer op zo’n achterbakse en smerige manier zijn aangepakt. Achter hun rug om maanden anderen benaderen en casten en hen daarna een oplazer geven. Kijk journalisten, dat gebeurt er als je niet binnen de lijntjes wil kleuren. Als je als Nederlandse vrouw van Turkse afkomst kritisch bent op andere vrouwen van niet Nederland afkomst en hun geschreeuw om vooral zielig te worden gevonden met argumenten weerlegt. Als je het cultuurrelativisme afwijst. Ebru Umar (net als Fidan winnaar van de Pim Fortuyn prijs) was haar voorgegaan. We horen en zien vrijwel niets meer van haar.
Ik begon mijn stukje met verwijzing naar mijn ervaring in de DDR. Waarom ik dat deed, lijkt me ondertussen duidelijk. Onze pers is bijna net zo vrij als de pers daar ooit was.